- Op vraag van minister David Clarinval
- Dit advies werd voorbereid door de werkgroep productnormen
- Samen met de CRB en de BRC Verbruik
- Goedgekeurd door de Algemene Vergadering via schriftelijke procedure op 4 oktober 2024
Advies (pdf)
Onderwerp van de adviesvraag
Indiening
David Clarinval, Minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO’s en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing, stuurde een verzoek om advies aan de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling (FRDO), de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB), en de Bijzondere raadgevende commissie “Verbruik” (BRC Verbruik), hierna de adviesorganen genoemd, over een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 maart 2013 betreffende de verwezenlijking van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen. Het advies van deze adviesorganen werd gevraagd op grond van artikel 19, § 1, eerste lid van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid. De termijn voor het uitbrengen van het advies is vastgesteld op drie maanden.
Overwogen reglementaire wijziging
Het ontwerp van koninklijk besluit dat ter consultatie werd voorgelegd, heeft als doel een minimumpercentage te bepalen voor de vermindering van de drift bij het gebruik van spuitapparatuur voor gewasbeschermingsmiddelen door professionele gebruikers, met het oog op de bescherming van het oppervlaktewater.
Dit wijzigt het koninklijk besluit van 19 maart 2013 betreffende de verwezenlijking van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen, met betrekking tot zijn artikel 2 (door toevoeging van een definitie) en door toevoeging van een artikel 9/1 aan de afdeling “Specifieke maatregelen ter bescherming van het aquatische milieu en het drinkwater” (waaronder bufferzones).
Het ontwerp van koninklijk besluit dat ter consultatie werd voorgelegd zou in werking moeten treden op 1 januari 2026, in lijn met de inspectiecyclus van de sproeiers.
Het voorgestelde nieuwe artikel 9/1 luidt als volgt:
“Bij toepassing van een product voor professioneel gebruik wordt steeds een minimumpercentage driftreductie bereikt voor de gevallen zoals bedoeld in artikel 8, 3° en 4°. Dit minimumpercentage driftreductie bedraagt vijfenzeventig procent. Deze driftreductie wordt enkel bereikt met behulp van de driftreducerende doppen en/of het type spuittoestel voorzien door het ministerieel besluit van 1 april 2021 tot vaststelling van de driftreducerende middelen of maatregelen. Elk aan keuring onderworpen spuittoestel voldoet aan dit minimumpercentage driftreductie”.
Voor een goed begrip moet dit worden gelezen in het licht van de andere bepalingen van voornoemd koninklijk besluit van 19 maart 2013, in het bijzonder artikel 8:
“Bij het bepalen van bufferzones worden volgende gevallen onderscheiden :
1° behandeling van een kas zoals gedefinieerd door de verordening;
2° behandeling na de oogst zoals gedefinieerd door de verordening;
3° verticaal neerwaarts gerichte bespuitingen met uitsluiting van de gevallen bedoeld in 1° en 2° ;
4° andere dan verticaal neerwaarts gerichte bespuitingen met uitsluiting van de gevallen bedoeld in 1° en 2° ;
5° alle andere mogelijke toepassingswijzen waarbij blootstelling van niet-doelwitwaterorganismen aan producten kan optreden met uitsluiting van de gevallen bedoeld in 1° en 2°”.
En ook:
« Art. 5. § 1. Bij het verlenen van de toelating voor het op de markt brengen van een product stelt het Erkenningscomité passende maatregelen vast om het aquatische milieu en de voorziening van drinkwater te beschermen tegen het effect ervan. Deze maatregelen ondersteunen en zijn verenigbaar met de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG en de verordening.
§ 2. Bij het verlenen van de toelating voor het op de markt brengen van een product stelt het Erkenningscomité alle bijkomende risicoreducerende maatregelen vast die toelaten of nodig zijn om de toelatingsvoorwaarden van de verordening te respecteren.
Art. 6. De in artikel 5 bedoelde maatregelen voorzien onder meer in :
1° het gebruik van risicoreducerende maatregelen waardoor het risico van vervuiling buiten het behandelde terrein als gevolg van verwaaiende spuitnevel, uitspoeling en afspoeling tot een minimum wordt beperkt. Deze maatregelen voorzien onder andere in het afbakenen van bufferzones met passende afmetingen voor de bescherming van niet-doelwitwaterorganismen, waarbinnen geen producten mogen worden toegepast;
2° een zoveel mogelijke beperking of uitschakeling van de toepassing van producten op en langs wegen, spoorwegen, zeer doorlaatbare oppervlakken en andere infrastructuur in de nabijheid van oppervlaktewater, grondwater of kustwater, alsook op verharde oppervlakken waar een groot risico van afspoeling naar oppervlaktewateren of rioleringssystemen bestaat.
Art. 9. In toepassing van artikel 7 geldt :
(…)
4° onverminderd de in 2° bedoelde minimale bufferzones kunnen de in 3° bedoelde bufferzones worden gereduceerd mits gebruikmaking van bijkomende driftreducerende middelen of maatregelen. De minister kan bepalen welke driftreducerende middelen of maatregelen hiervoor in aanmerking komen. Bij toepassing van deze driftreducerende middelen of maatregelen mogen de vereiste bufferzones maximaal twintig meter groot zijn voor de gevallen bedoeld in artikel 8, 3°, en maximaal dertig meter groot zijn voor de gevallen bedoeld in artikel 8, 4° en 5°. Indien grotere bufferzones vereist zijn, zal geen toelating worden verleend voor het op de markt brengen van het product.».
Deze ministeriële machtiging bedoeld in artikel 9, 4°, van het voornoemde koninklijk besluit van 19 maart 2013 werd geactiveerd door het ministerieel besluit van 1 april 2021 tot vaststelling van de maatregelen of middelen ter vermindering van de drift, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 8 mei 2024. Hoofdstuk 3 van dit besluit toont aan dat de breedte van bufferzones niet alleen wordt beïnvloed door de eisen van het productetiket, maar ook door het driftpercentage van de gebruikte apparatuur.
Werkzaamheden in de subcommissie en de plenaire vergadering
Naar aanleiding van deze adviesaanvraag zijn de bevoegde leden van de bovenvermelde adviesorganen op 14 juni 2024 samengekomen voor een uiteenzetting door de heer Maarten Trybou (FOD VVVL).
Er werd overeengekomen dat de secretariaten een ontwerpadvies zouden opstellen. Dit ontwerpadvies werd via elektronische weg ter goedkeuring voorgelegd aan de plenaire vergadering van de CRB (goedgekeurd op 4/10/2024) en de BRC verbruik (goedgekeurd op 4/10/2024), evenals aan de algemene vergadering van de FRDO (goedgekeurd op 4/10/2024).
Advies
- [1] De adviesorganen verwelkomen de wettelijke eis om drift te verminderen voor bepaalde soorten van sproeien, door één minimaal verminderingspercentage vast te stellen. Om de Europese eisen met betrekking tot “een kader (…) voor de totstandbrenging van een duurzaam gebruik van pesticiden door vermindering van de risico’s en de effecten van pesticidengebruik op de menselijke gezondheid en het milieu (…)”[1] uit te voeren, roepen de adviesorganen de federale overheid echter op om andere maatregelen te nemen om dezelfde doelstellingen te bereiken.
- [2] Wat de driftreductie betreft, zijn sommige leden[2] van de adviesorganen van mening dat de voorgestelde maatregel in overeenstemming is met de doelstelling van betere milieubescherming en dat de maatregel gemakkelijker door professionele gebruikers zal kunnen worden uitgevoerd omdat hij minder complex is (zie bijlage 1 hieronder). Ze wensen echter dat in bepaalde specifieke gevallen een geval-per-geval-aanpak mogelijk blijft om actieve stoffen te behouden.
- [3] Andere leden[3] van de adviesorganen zijn van mening dat deze aanpassing onvoldoende leidt tot een coherent beleid, en wijzen op het belang van uniforme, brede bufferzones met doordachte inrichting als belangrijke maatregel om de impact van pesticiden op waterlopen te beperken. Ze stellen bovendien dat – gezien de staat van de waterlopen in België – de potentiële risicoverlaging door een driftreducerende maatregel niet gepaard mag gaan met een risicoverhoging door kleinere bufferzones.
- [4] De adviesorganen achten het van belang erop te wijzen dat de vastgestelde minimale procentuele driftreductie moet worden gelezen in samenhang met gewestelijke maatregelen met betrekking tot praktijken en bufferzones die niet op elkaar zijn afgestemd.
- [5] Met betrekking tot het minimale driftreductiepercentage dat is gekozen voor de technologie die van toepassing is op sproeiers, steunen sommige leden[4] van de adviesorganen het percentage van 75%, gezien de garantie van de effectiviteit van de gebruikte middelen. Ze vinden het technisch relevant om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en hulpstoffen te beperken tot het verticaal en horizontaal sproeien bedoeld in artikel 8, 3° en 4°, van het koninklijk besluit van 19 maart 2013 betreffende de verwezenlijking van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen. Andere maatregelen en technologieën kunnen bijkomende driftreductie verhogen, afhankelijk van de situatie op het terrein.
- [6] Andere leden[5] van de adviesorganen zouden graag een percentage van 90% zien, met een uitvoeringstermijn. In in dit verband verwijzen ze naar het Vlaams Gewest, dat vanaf 2026 een vermindering van de drift met 90% zal opleggen. Ze betreuren bovendien dat de eisen inzake driftreductie beperkt blijven tot de gevallen bedoeld in artikel 8, 3° en 4°, van het voornoemde koninklijk besluit van 19 maart 2013.
- [7] De adviesorganen merken op dat de voorgenomen maatregelen geen neerwaartse invloed zullen hebben op de vermindering van de gebruikte hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen.
- [8] De adviesorganen benadrukken dat driftreductie een noodzakelijke maatregel is, maar op zichzelf niet voldoende om verontreiniging van aquatische ecosystemen en de bodem te voorkomen.
- [9] Sommige leden[7] van de adviesorganen uiten ernstige bezorgdheid en scherpe kritiek over het feit dat het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit geen duidelijke uitspraak doet over het regime van bufferzones, ondanks het feit dat de beoogde maatregel onlosmakelijk verbonden lijkt met de breedte van deze zones, zoals expliciet gesteld in artikel 9, 4°, van het boven vermelde koninklijk besluit van 19 maart 2013. Conform het ministerieel besluit van 8 mei 2024, dat dit artikel uitvoert, kan de reductie van drift in sommige gevallen leiden tot een aanzienlijke verkleining van de bufferzone (bijvoorbeeld van 10 meter naar 2 meter bij een driftreductie van 75%).[8] Ze vinden het onverantwoord dat een potentiële risicoverlaging door driftreductie gepaard gaat met een risicoverhoging door kleinere bufferzones, gezien de slechte staat van de waterlopen in België. Ze benadrukken dat de breedte (en invulling) van bufferzones van fundamenteel belang is voor de bescherming van waterlopen, zoals blijkt uit wetenschappelijk onderzoek.[9] Bovendien kunnen bufferzones verschillende positieve effecten genereren op andere problematieken waarmee de landbouwsector geconfronteerd wordt. Ze benadrukken dat tal van kritische factoren het juiste gebruik van driftreducerende technieken beïnvloeden, zoals rijsnelheid, sproeihoogte en windsnelheid. Het negeren van deze risico’s is volgens hen onverantwoord en moet met klem worden meegenomen in beleidsbeslissingen.
- [10] Andere leden[10] van de adviesorganen zijn van mening dat risicobeperking de doelstelling van het regelgevingskader moet blijven en dat dit kan worden bereikt door een combinatie van verschillende middelen, zoals momenteel het geval is in de toelatingsprocedure voor het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen.[11] Deze procedure houdt rekening met verschillende modellen die gebaseerd zijn op wetenschappelijke studies over driftreductie[12] en andere maatregelen om de milieu-impact te verminderen, waaronder bufferzones. Maar de installatie van bufferzones heeft als nadeel dat het een impact heeft op de productiecapaciteit van de landbouw. Deze leden pleiten daarom voor een gediversifieerde aanpak, gebaseerd op wetenschappelijke gegevens, maar die landbouwers in staat stelt om risico beperkende doelstellingen te bereiken met een minimale impact op de productie.
- [11] De adviesorganen roepen de federale overheid op om tijdig de eisen mee te delen die zijn opgenomen in het ontwerp van koninklijk besluit dat ter advies wordt voorgelegd en de datum van inwerkingtreding ervan, alsook de betrokken apparatuur en machines, zodat spuitapparatuur correct kan worden aangepast.
- [12] De adviesorganen vragen dat er meer aandacht wordt besteed aan een doeltreffende controle, niet alleen wat de inspectie van de spuitapparatuur betreft, maar ook wat de daadwerkelijke naleving van deze eisen inzake drift bij het gebruik van producten betreft.
- [13] De adviesorganen benadrukken dat de technische hulpmiddelen voortdurend evolueren en dringen er daarom op aan dat de lijst van erkende technieken voor driftreductie regelmatig wordt bijgewerkt, zodat professionele gebruikers snel toegang hebben tot nieuwe en verbeterde technieken.
- [14] De adviesorganen herhalen het belang dat zij hechten aan de gezondheid van de werknemers en de professionele gebruikers.
- [15] Sommige leden[13] van de adviesorganen bevelen aan om met deze nieuwe eisen rekening te houden bij de opleiding die wordt gegeven in het kader van de fytolicenties[14], zowel vanuit het oogpunt van welzijn en veiligheid op de werkplek als vanuit het oogpunt van milieubescherming.
- [16] Andere leden[15] van de adviesorganen bevestigen ook het belang van de fytolicentie maar stellen tevens dat de gezondheid van landbouwers en burgers voorop moet staan in beleidsbeslissingen. Ze zijn van mening dat brongerichte maatregelen die zowel milieu als gezondheid ten goede komen prioritair moeten worden doorgevoerd, en wijzen hier op de noodzakelijke begeleiding van landbouwers (financieel, inhoudelijk en praktisch) om zowel het gebruik als de risico’s van pesticiden drastisch te verminderen.
- [17] De adviesorganen verwijzen ook naar hun eerdere adviezen[16] over de fytolicentie en het belang daarvan bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/128/EG.
[1] Art. 1 van de richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden.
[2] Leden van de FRDO die dit standpunt steunen: Mevr. Vanessa Biebel – ondervoorzitster; Mevr. Ann Nachtergaele en Ineke De Bisschop en Dhr. Piet Vanden Abeele en Pieter Verhelst – vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties.
Lid van de FRDO die zich bij dit standpunt onthoudt: Dhr. Patrick Dupriez – Voorzitter.
Leden van de FRDO die steunen dit standpunt niet: Dhr. Bart Vannetelbosch – ondervoorzitter; Dhr. Benjamin Clarysse – vertegenwoordiger van de niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming; Dhr. Nicolas Van Nuffel en Mevr. Kiki Berkers – vertegenwoordigers van de niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking; Dhr. Joris Verschueren, Thomas Vael en Luca Ciccia – vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties.
[3] Leden van de FRDO die dit standpunt steunen: Dhr. Bart Vannetelbosch – ondervoorzitter; Dhr. Benjamin Clarysse – vertegenwoordiger van de niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming; Dhr. Nicolas Van Nuffel en Mevr. Kiki Berkers – vertegenwoordigers van de niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking; Dhr. Joris Verschueren, Thomas Vael en Luca Ciccia – vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties.
Lid van de FRDO die zich bij dit standpunt onthoudt: Dhr. Patrick Dupriez – Voorzitter.
Leden van de FRDO die steunen dit standpunt niet: Mevr. Vanessa Biebel – ondervoorzitster ; Mevr. Ann Nachtergaele en Ineke De Bisschop en Dhr. Piet Vanden Abeele Pieter Verhelst – vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties.
[4] Leden van de FRDO die dit standpunt steunen: Mevr. Vanessa Biebel – ondervoorzitster; Mevr. Ann Nachtergaele en Ineke De Bisschop en Dhr. Piet Vanden Abeele en Pieter Verhelst – vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties.
Lid van de FRDO die zich bij dit standpunt onthoudt: Dhr. Patrick Dupriez – Voorzitter.
Leden van de FRDO die steunen dit standpunt niet: Dhr. Bart Vannetelbosch – ondervoorzitter; Dhr. Benjamin Clarysse – vertegenwoordiger van de niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming; Dhr. Nicolas Van Nuffel en Mevr. Kiki Berkers – vertegenwoordigers van de niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking; Dhr. Joris Verschueren, Thomas Vael en Luca Ciccia – vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties.
[5] Leden van de FRDO die dit standpunt steunen: Dhr. Bart Vannetelbosch – ondervoorzitter; Dhr. Benjamin Clarysse – vertegenwoordiger van de niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming; Dhr. Nicolas Van Nuffel en Mevr. Kiki Berkers – vertegenwoordigers van de niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking; Dhr. Joris Verschueren, Thomas Vael en Luca Ciccia – vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties.
Lid van de FRDO die zich bij dit standpunt onthoudt: Dhr. Patrick Dupriez – Voorzitter.
Leden van de FRDO die steunen dit standpunt niet: Mevr. Vanessa Biebel – ondervoorzitster ; Mevr. Ann Nachtergaele en Ineke De Bisschop en Dhr. Piet Vanden Abeele Pieter Verhelst – vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties.
[6] Art. 1 van de richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden
[7] Leden van de FRDO die dit standpunt steunen: Dhr. Bart Vannetelbosch – ondervoorzitter; Dhr. Benjamin Clarysse – vertegenwoordiger van de niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming; Dhr. Nicolas Van Nuffel en Mevr. Kiki Berkers – vertegenwoordigers van de niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking; Dhr. Joris Verschueren, Thomas Vael en Luca Ciccia – vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties.
Lid van de FRDO die zich bij dit standpunt onthoudt: Dhr. Patrick Dupriez – Voorzitter.
Leden van de FRDO die steunen dit standpunt niet: Mevr. Vanessa Biebel – ondervoorzitster ; Mevr. Ann Nachtergaele en Ineke De Bisschop en Dhr. Piet Vanden Abeele Pieter Verhelst – vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties.
[8] Zie bijlage van het ministerieel besluit van 8 mei 2024 tot wijziging van het ministerieel belsuit van 1 april 2021 tot vaststelling van de driftreducerende middelen of maatregelen, hoofdstuk 3 (zie een uittreksel van deze bijlage hieronder, in bijlage van dit advies).
[9] Deze leden van de adviesorganen refereren aan: Debruyne et al., Naar minder impact van pesticiden op natuur en mens. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2023 (28) ; Vormeier, Ph., et al., « Width of vegetated buffer strips to protect aquatic life from pesticide effets », Water Research, vol. 231, 1/03/2023 ; Cech R. et al., « Pesticide drift mitigation measures appear to reduce contamination of non-agricultural areas, but hazards to humans and the environment remain », Science of The Total Environment, vol. 854, 1/01/2023.
[10] Leden van de FRDO die dit standpunt steunen: Mevr. Vanessa Biebel – ondervoorzitster; Mevr. Ann Nachtergaele en Ineke De Bisschop en Dhr. Piet Vanden Abeele en Pieter Verhelst – vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties.
Lid van de FRDO die zich bij dit standpunt onthoudt: Dhr. Patrick Dupriez – Voorzitter.
Leden van de FRDO die steunen dit standpunt niet: Dhr. Bart Vannetelbosch – ondervoorzitter; Dhr. Benjamin Clarysse – vertegenwoordiger van de niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming; Dhr. Nicolas Van Nuffel en Mevr. Kiki Berkers – vertegenwoordigers van de niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking; Dhr. Joris Verschueren, Thomas Vael en Luca Ciccia – vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties.
[11] Deze leden van de adviesorganen refereren aan: Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Guidance on the technical requirements for the section fate and behaviour in the environment – Guidance for the applicant of an autorisation of a plant protection product in Belgium, versie 2.5, 1/05/2021.
[12] Deze leden van de adviesorganen refereren aan: Rautmann, D., et al., « New basic drift values in the authorization procedure for plant potection products », in : Workshop on Risk Assessment and Risk Mitigation Measures in the Context of the Authorization of Plan Protection Products (WORMM) 27-29 September 1999, pp. 133-141.
[13] Leden van de FRDO die dit standpunt steunen: Mevr. Vanessa Biebel – ondervoorzitster; Mevr. Ann Nachtergaele en Ineke De Bisschop en Dhr. Piet Vanden Abeele en Pieter Verhelst – vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties.
Leden van de FRDO die zich bij dit standpunt onthouden: Dhr. Patrick Dupriez – Voorzitter; Dhr. Joris Verschueren – vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties.
Leden van de FRDO die steunen dit standpunt niet: Dhr. Bart Vannetelbosch – ondervoorzitter; Dhr. Benjamin Clarysse – vertegenwoordiger van de niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming; Dhr. Nicolas Van Nuffel en Mevr. Kiki Berkers – vertegenwoordigers van de niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking; Dhr. Thomas Vael en Luca Ciccia – vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties.
[14] Zie koninklijk besluit van 19 maart 2013 betreffende de verwezenlijking van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen, hoofdstuk 5.
[15] Leden van de FRDO die dit standpunt steunen: Dhr. Bart Vannetelbosch – ondervoorzitter; Dhr. Benjamin Clarysse – vertegenwoordiger van de niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming; Dhr. Nicolas Van Nuffel en Mevr. Kiki Berkers – vertegenwoordigers van de niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking; Dhr. Thomas Vael en Luca Ciccia – vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties.
Leden van de FRDO die zich bij dit standpunt onthouden: Dhr. Patrick Dupriez – Voorzitter ; Dhr. Joris Verschueren – vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties
Leden van de FRDO die steunen dit standpunt niet: Mevr. Vanessa Biebel – ondervoorzitster ; Mevr. Ann Nachtergaele en Ineke De Bisschop en Dhr. Piet Vanden Abeele Pieter Verhelst – vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties.
[16] Advies betreffende het ontwerp van koninklijk besluit over het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen en voor hun duurzaam gebruik, 2001a06, 14/04/2011.