01 | Advies over het ontwerp van KB betreffende de benaming en de kenmerken van de mariene gasolies

  • Op vraag van de minister van Energie, leefmilieu en duurzame ontwikkeling, mevrouw Marie Christine Marghem, in een brief van 23 september 2019
  • Dit advies werd voorbereid door de werkgroep productnormen
  • Goedgekeurd door de AV van de FRDO via schriftelijke procedure, 07/02/2020

Advies (pdf)

 

 

 

Draagwijdte van de aanvraag

Indiening

  • [a] In haar brief van 23 september 2019 heeft Minister van Energie, leefmilieu en duurzame ontwikkeling, mevrouw Marie Christine Marghem, bij de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling en de Bijzondere raadgevende commissie “Verbruik” een adviesaanvraag ingediend over het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de benaming en de kenmerken van de mariene gasolies en de residuele scheepsbrandstoffen.

Wettelijke basis

  • [b] De adviesorganen worden geraadpleegd over het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit overeenkomstig artikel 19, § 1, lid 1, van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu, de volksgezondheid en de werknemers (hierna “wet productnormen” genoemd).

Hoorzittingen

  • [c] Om gevolg te geven aan deze aanvraag zijn de bevoegde leden van de drie adviesorganen op 10 december 2019 bijeengekomen in aanwezigheid van de heer Joris Deberdt (FOD Economie) die de adviesaanvraag heeft voorgesteld.

Werkzaamheden in de subcommissie en plenaire zitting

  • [d] De leden van de drie adviesorganen wilden het advies gezamenlijk voorbereiden. Deze tekst werd voorgelegd aan de plenaire vergadering van de CRB van 7 februari 2020, aan de algemene vergadering van de FRDO per schriftelijke procedure en aan de plenaire vergadering van de brc “Verbruik” van 7 februari 2020 die, op deze basis, het volgende advies hebben uitgebracht.

 

Advies

1 Inleidende opmerkingen

  • [1]    De adviesorganen vinden het belangrijk werk te maken van de verscherping van de emissienormen voor de sector van het maritiem transport om de milieu- en klimaateffecten van die sector te verminderen. Zij vinden het van fundamenteel belang dat de overheden de ontwikkelingen binnen die sector steunen in het kader van de algehele transitie overeenkomstig het Akkoord van Parijs[1]. Als land met een belangrijke maritieme infrastructuur heeft België op dat gebied een rol te vervullen.
  • [2]    De adviesorganen begrijpen dat het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit geen betrekking heeft op het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen, want dat wordt beheerst door het koninklijk besluit van 27 april 2007 betreffende de voorkoming van luchtverontreiniging door schepen en de vermindering van het zwavelgehalte van sommige scheepsbrandstoffen.
  • De adviesorganen begrijpen eveneens dat zij niet werden geraadpleegd over deze regelgeving[2] want de overheid is daartoe niet verplicht, maar zij zijn van mening dat het toch nuttig zou zijn om hen bij het debat hierover te betrekken, aangezien de maritieme sector in aanzienlijke mate bijdraagt tot zwavelhoudende emissies in de atmosfeer.

2  Technische opmerkingen

  • [3] De adviesorganen willen dat het begrip “bevoorradingsketen” vermeld in de artikelen 2 en 7, § 1, wordt verduidelijkt met verwijzing naar artikel 11, lid 6, van het voornoemde koninklijk besluit van 27 april 2007[3] dat vermeldt dat de stalen kunnen worden genomen “in de tanks van het schip, tijdens de levering van brandstofolie aan een schip en in de schepen of andere middelen die worden ingezet voor de levering van brandstofolie aan een schip”.
  • [4] De adviesorganen begrijpen dat in artikel 4, § 2 van het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit wordt verwezen naar een bijlage omdat er geen officiële Nederlandse versie van de norm ISO8217 bestaat, maar zij beklemtonen dat die bijlage bijgevolg bij elke wijziging van deze ISO-norm zal moeten worden bijgewerkt. Zij vragen dat zou worden nagedacht over oplossingen om deze situatie te vermijden, zodat er in het koninklijk besluit rechtstreeks zou kunnen worden verwezen naar de ISO-norm.
  • [5] De adviesorganen willen dat artikel 4, § 4, van het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit als volgt wordt opgesteld:
  • De mariene gasolies en de residuele scheepsbrandstoffen mogen geen additieven of chemische stoffen bevatten in een concentratie die:
  • 1° de veiligheid van de schepen in gevaar brengt of de prestaties van de machines vermindert; of
  • 2° schadelijk is voor het personeel; of
  • 3° aanzienlijk bijdraagt tot een verhoging van de milieuverontreiniging”.
  • [6] Hoewel zij de vermelde doelstellingen steunen, willen de adviesorganen informatie krijgen over de manier waarop de naleving van artikel 4, § 4 van het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit zal worden gecontroleerd. Algemeen gesproken vinden zij het belangrijk dat een protocol[4] over de kwaliteitscontrole van de mariene gasolies en residuele scheepsbrandstoffen wordt uitgewerkt om te garanderen dat het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit goed wordt toegepast, zonder dat de inhoud van het protocol moet worden opgenomen in dat ontwerp van koninklijk besluit.
  • [7] De adviesorganen stellen voor om in artikel 5, § 1 van het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit het werkwoord “bezit” te vervangen door “naleeft”.
  • [8] De adviesorganen zijn van oordeel dat de afwijking op de milieunormen bedoeld in artikel 5, § 2 van het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit geen betrekking zou mogen hebben op de paragrafen 3 en 4 van artikel 4. Zij willen bovendien dat de overheid regelmatig de relevantie van deze afwijking evalueert[5] op basis van uitgevoerde controles en van de documenten bedoeld in artikel 5, § 2, 2° van het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit.
  • De adviesorganen houden er een verschillende mening op na over de vraag of deze afwijking al dan niet in de tijd zou moeten worden beperkt.
  • [9] De adviesorganen willen meer verduidelijking krijgen over de vorm die een in artikel 5, § 2, 1° van het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit bedoelde “voorafgaand schriftelijk akkoord” zou moeten aannemen. Zij menen dat een elektronisch document waarin het akkoord van alle partijen onweerlegbaar wordt aangetoond, zou moeten volstaan.
  • [10] De adviesorganen vraagt verduidelijking over de “documenten betreffende de verkoop en de levering” bedoeld in de artikelen 5, § 2, 2° en 6, lid 1 van het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit.
  • [11] Wat artikel 5, § 2, 3° van het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit betreft, nemen de adviesorganen er akte van dat het, volgens de norm ISO8217, niet mogelijk mag zijn om gebruikte oliën aan te wenden. De adviesorganen zijn evenwel van mening dat er, in het kader van de uitbouw van de circulaire economie, een oplossing zou moeten worden gevonden om die oliën te valoriseren in de gevallen waar zij niet gevaloriseerd worden, waarbij wel alle schadelijke effecten voor het milieu worden vermeden[6].
  • [12] Tot slot vinden de adviesorganen dat artikel 5, § 3 van het ter advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit zou kunnen worden geschrapt, want het lijkt overbodig te zijn doordat het het verbod bedoeld in paragraaf 2 van hetzelfde artikel herhaalt.

 

 

 

 

[1] Zie art. 4, § 1: “om een evenwicht tussen antropogene emissies per bron en antropogene verwijderingen per put van broeikasgassen te bereiken (…)”.

[2] Want de rechtsgrondslag hiervan is niet de “Wet Productnormen”.

[3] Zoals laatstelijk gewijzigd door het koninklijk besluit van 20 december 2019.

[4] Met toelichting van onder meer de toegepaste methodologie om stalen te verzamelen en de manier om de resultaten bekend te maken.

[5] Door onder meer de aandacht te vestigen op eventuele milieueffecten.

[6] Meer bepaald in het geval van vervuilde gebruikte oliën.

Opmerkingen, vragen of suggesties?